De velden waar we nu vliegen waar een eeuw geleden totaal anders ingedeeld, hier een verhaal van de geschiedenis van de "stinkert".
De volgende twee prenten van ''Het Verleden in beeld'' zijn afkomstig van de site geneaknowhow.net.
Bovenstaande afbeelding is afkomstig uit de verzameling van vader Jan en zoon Caspar Luyken welke bestaat uit 100 etsen van beroepen met daarbij moraliserende rijmpjes en dateert van omstreeks 1690.
''De wassters en bleekster "
Uit de restverzameling van de site geneaknowhow.net
[1] [2] [3] [4] [5] [6] Het bleken van garens en linnen voor de linnen- en lakenindustrie in Haarlem en Leiden vond buiten de steden in de streek plaats. Het, al vuile, water in de stad werd zo niet nog sterker verontreinigd door de zeepresten en bovendien bood de stank geen overlast voor de stadsmensen. De ’s Gravenmades en anderen op het platteland zullen daar blij mee geweest zijn, maar het was goed voor de werkgelegenheid.
[7] Bij de hofstede Betlehem in Hillegom was ook een garenblekerij die ‘’ten eeuwigen dage vrije waterlozinge had op de sloot, genaamd de Stinkert’’.
[8] Het doel van bleken is het linnen of garen met een roodachtige gele tint te veranderen in een prachtig wit product. Het gehele proces kende de volgende (15) fasen : merken, sorteren, wegen, logen, spoelen, wringen, besproeien, melken of zuren, spoelen, wringen, blauwen, drogen, wegen, verpakken en verzenden.
Nadat het linnen gemerkt was ter identificatie werd het gesorteerd en gewogen, het bleekloon hing samen met het gewicht. In het looghuis werd het linnen in koperen ketels samen met as (zuiver uitgegloeide as van naald - of eikenhout) en water verhit tot het kookpunt. De uitdrukking ‘’uitgekookt zijn’’ is hiervan afkomstig. Daarna werd het geloogde linnen meermalen gespoeld in houten kuipen tot het wit genoeg was. Dan werd het gewrongen in de bok, een apparaat dat buiten stond en waarmee het overtollige water uit het linnen werd geperst. Op de bleekvelden, kort afgemaaide grasvelden, werd het linnen uitgelegd en van tijd tot tijd besproeid met het heldere duinwater met behulp van houten hoosspanen. Door het zuren of melken werden de nog aanwezige kalkresten verwijderd en kreeg het linnen een beter kleur. Daarvoor werd melk gebruikt die eerst verzuurd was door verwarming in melktorens in het melkhuis. Daarna werd het linnen weer gespoeld en gewrongen. Het doel van het blauwen was de gelige tint weg te krijgen. Er werd blauwsel voor gebruikt, een gemalen kobalt, dat in speciale blauwselmakerijen werd gemalen. U kent het nog wel : het zakje ‘’Reckitt’s Blue’’ van vroeger voor de was. Tenslotte werd het linnen naar de droogberg of hang gebracht, meestal een hoog gelegen stuk duin, om het op hangpalen of stekken te laten drogen. Dan werd het opnieuw gewogen en verpakt in blauw papier verzonden. Het hele proces nam zo ’n twee tot drie maanden in beslag. Het proces bij garen kwam globaal op hetzelfde neer.
[9] Het bleekseizoen liep van 25 maart tot september en de seizoenarbeiders kwamen uit het hele land en ook uit Westfalen. Omstreeks 1700 waren er wel 400 ‘’gastarbeiders’’ die er een luchtige levensstijl op na hielden. Het ging er opgewekt aan toe met als gevolg van die zomerse samenleving talrijke defloratie- en alimentatieprocessen. En ook waren er regelmatig vechtpartijen tijdens de kermis en ook diefstallen en jachtovertredingen. Daar zullen de ’s Gravenmades ook wel mee te maken gehad hebben. En ’s Gravenmades met lekkere dochters helemaal.
[10] Aan het einde van de 16e eeuw was het blekersbedrijf een belangrijke tak van nijverheid. Het werk op de blekerijen werd vooral door vrouwen gedaan, ook het zware werk. De meeste blekerijen lagen in Lisse, Hillegom, Oegstgeest en Katwijk, in Aerdenhout / Bloemendaal waren er zelfs wel veertig. Het veeteeltgebied achter de duinen leverde de melk en het grasland kon als bleekveld gebruikt worden. De bleekvelden waren omgeven door hagen om loslopende dieren buiten te houden. Anders krijg je zo’n lelijk patroon op je linnen. Omstreeks 1800 waren veel blekerijen en wasserijen verdwenen door de concurrentie in het oosten van het land en in het buitenland. Men is toen deels overgestapt op de ‘’gewone’’ wasserij voor de stadsmensen. Of mijn voorgeslacht zich met deze ‘’tak van sport’’ heeft beziggehouden is mij niet bekend.
Woon- en bedrijfsgedeelte van een wasserij / blekerij in Overveen. Foto's en tekst afkomstig van www.openluchtmuseum.nl Oorspronkelijke wasserij.
Van 1817 tot 1932 was er een wasserij / blekerij in Overveen in het bezit van de familie Gehrels. Het was de laatste wasserij in Nederland die op paardenkracht werkte. Gegoede burgers lieten hun was eens per kwartaal of half jaar ophalen door wasserijen buiten de stad. De wasserij bracht de was naar keuze van de klant droog, nat of kastklaar terug. In de wasserij (in het Openluchmuseum in Arnhem) is het hele proces stap voor stap te zien. De was werd eerst gesorteerd, een vies en onhygiënisch werkje. Daarna werd het gewassen in stampkuipen. Een paard in de rosmolen dreef de stampers aan. Vervolgens ging de was op grote kruiwagens naar de bleekvelden om in de zon te bleken. De spoelsters spoelden daarna de was nog eens schoon in ijskoud water. Tenslotte werd de was gedroogd, gemangeld, gestreken en gevouwen.
Blekerijen in Openluchtmuseum.
Wasserij in Openluchtmuseum.